Het is weer mosselseizoen! Tenminste, dat dacht ik toen ik langs de visboer liep (feitelijk is hij niet ècht een boer, die beste man, hij is een meneertje met een schort voor in een viswinkel; dus eigenlijk is hij een visman, maar dát klinkt dan weer zo zeemeerminnerig). Blijkt natuurlijk dat élk seizoen mossselseizoen is; alleen vanaf medio april tot en met medio juli zijn er géén mosselen te koop. Maar laat dát nou mijn pret niet drukken, want, zo dunkt mij, mosselen zijn zelfs voor geïnvalideerde kokers die niet lang kunnen staan, klaar te maken en een mens kan ook maar zo lang op soep uit pak of blik leven (zei zij schertsend). Daar moet ik dan eerlijk- heidshalve wel bij vermelden dat ik 'iemand' bereid heb gevonden (lees: met lichte dwang zo ver kreeg) om de schelpdieren schoon te maken. En als je écht kritisch bent (open schelpen vóór koken; en dichte schelpen ná koken, allemaal weggooien) wat is het mos- selverlies dan groot, zeg!
Hoewel ik blijkbaar, ondanks de hernia, nog altijd de les 'laat gaan, laat los' niet heb geleerd, want natúúrlijk kan ik weer niet normaal de mosselen met een scheut witte wijn en een zakje voorgesneden soepgroente in een grote pan garen. Nee, ik pak er een pretentieus recept bij, waarbij ik zelf gemberconfijt en Oosterse curry moet maken. God, god; een reguliere obsessie is er niks bij, maar ik hóud nou eenmaal van koken, zelfs wanneer ik er bij moet zitten.
Het aanvankelijk nogal heftige, te zoute, te vissige, en op zich niet bijzonder lekkere currysausje blijkt in combinatie met de gegaar- de zeevruchten opeens perféct in balans en met het zoet van de ingekookte gembersiroop erbij en een vers blaadje koriander een werkelijk héérlijk hapje dat verder niet veel meer nodig heeft. Sjiek eten (voor een doordeweekse dag)! En verrassend lekker.